REÏNCARNATIE….in la DOUCE

Vanuit een tijdperk van zelfzuchtig individualisme, onderdrukking en onrecht, naar een tijdperk van groepsbewustzijn en gevoeligheid voor alles wat ons omringt.
Tijdperken beginnen niet plotseling en houden niet ineens op.
Ze overlappen elkaar met de toenemende invloed van het nieuwe dat zich versmelt met de afnemende invloed van het oude, ……….. de geleerde stadscultuur heeft zich ten koste van de volkscultuur ontwikkeld.
Een voorbeeld?
I. Van de oude gebruiken rond bijvoorbeeld het zaaien en poten is nauwelijks meer iets bekend.
Eerst – zo zei de oude boer – moet de winter met sneeuw en ijs over het land gaan en het voorjaar met groeien en bloeien, dan de dauw en de zomerzon, voordat de nieuwe oogst kan worden binnengehaald.
Een goede rogge-oogst betekende brood voor heel het volk. Rond de feestdagen werd roggemeel uitgezeefd om er ‘roggestoete’ van te bakken.
Niet iedereen deed of kon dat, want als de oogst schraal was moest men in het voorjaar zuinig zijn.
Dat leerde de oude spreuk: ‘Midwinter bakt alleman, met Poasen wie kán en met Pinksteren de rieke man’
Een goed roggejaar was overigens te voorspellen aan de overtrekkende ganzen:
‘Zo vake als de wachel röp, zovülle scheppel zoad kump d’r an mien rogge!!’
Volgens deze landsman was de wijze van leven nauw verbonden met het oude volksgeloof.

II. Bats mijn buurman vertelde me dat zijn oude maat van vroeger vast geloofde dat hij na de dood in een of andere vorm zou terugkomen – zou reïncarneren – als mens, dier of bloem.
Ze maakten de afspraak dat ze elkaar bericht zouden doen.
Toen de man gestorven was, kreeg Bats – zo vertelde hij – op ’n zekere dag een telefoontje en hoorde de stem van zijn oude maat.
Op zijn vraag vanwaar hij belde en hoe het hem verging, vertelde de buurman dat hij in een commune leefde en ‘dat het dag en nacht seks was!!’
Verbaasd en ontsteld vroeg Bats waar hij dan in godsnaam wel zat?
Waarop zijn oude maat antwoordde:
‘In een konijnenhok in Zuid-Frankrijk!’